top of page

Positieve mojo gezocht (en gevonden)

Updated: May 16

Erik Klooster deelt zijn visie op het Klimaatpakket 2025


ree

Daags na het sluiten – of beter gezegd politiek eenzijdige afkondiging – van het Klimaatakkoord op 28 juni 2019 werd ik als directeur van de branchevereniging en één van de onderhandelaars van het klimaatakkoord gebeld door een van mijn leden. "Erik, prima dat bezwaar tegen die CO2-heffing. Die heffing is wel echt oneerlijk. Maar weet je wat jij moet doen? Richt je nou niet op de stok, maar op de wortel. Daarmee kunnen we tenminste stappen gaan zetten."


Ja hoor. Ze zijn er echt. Bedrijven die over hun schaduw heen springen en verder vooruit durven te kijken dan de dag van morgen. Maar belangrijker dan dat: in de jaren na het sluiten van het Klimaatakkoord, heerste er een positieve, ‘can do’ stemming binnen de industrie. Nee, niet alles was perfect. Maar we konden wel vooruit en er werd serieus gerekend aan tal van projecten. Nu, 6 jaar later, is van die positieve ‘mojo’ nog maar bar weinig over. De beloofde wortel en stok zijn veranderd in een knuppel en bedorven spruitjes. De klappen van de knuppel zijn merkbaar in de industrie. We zien bijna elke week aankondigingen van sluitende fabrieken. En ondanks dat zeker niet alle problemen van de industrie te wijten zijn aan het specifieke Nederlandse beleid, heeft dat beleid ook niet bepaald bijgedragen aan het investeringsklimaat; noch in de bestaande assets, noch in de gewenste nieuwe groene industrie. 


Afgelopen vrijdag werd dan eindelijk het langverwachte klimaatpakket aangekondigd. Ik werd er niet bepaald vrolijk van.  


Oprecht vrees ik dat dit het maximale was aan ‘groene maatregelen’ die uit deze coalitie te persen viel – ik benijd Sophie Hermans bepaald niet. Maar nee, natuurlijk gaat dit pakket de klimaatdoelen niet halen. Dat ziet zo ongeveer iedereen in de energiesector al heel lang aankomen. En nee, dit pakket lost de structurele problemen in de industrie ook niet op.  


Maar dat is niet de belangrijkste reden waarom ik er weinig vreugde aan beleefde. Wat vooral mismoedig maakt, is het heen-en-weerbeleid en gebrek aan interesse vanuit de politiek om de problemen écht op te lossen. Veel van de maatregelen die men nu terugdraait, betreffen beleid van 2019 ‘omdat Nederland voorop ging lopen’. De vraag of dat reëel was en of Nederland voldoende schaal had om sommige technologieën verder te helpen is nooit gesteld, maar is alleen logisch verklaarbaar als reactie op de jaren waarin Nederland nauwelijks klimaatbeleid voerde. ‘We zullen eens even ons been bijtrekken’, was de stemming. Dat industriële bedrijven in de knel zouden komen, staat gewoon zwart-op-wit in een rapport dat elk jaar naar de Kamer gaat: de zogeheten speelveldtoets, waar ik vaker naar verwijs. Eerlijk gezegd betwijfel ik of veel Kamerleden daar ooit echt in hebben gekeken.  


Zo gebeurt het dat partijen die een aantal jaar geleden aan die wieg stonden van maatregelen die de industrie nu in de problemen brengt, nu met veel bombarie aankondigen dat ze (een deel) van die maatregelen terugdraaien. Ik zie politici die zich ooit hard maakten voor het zo zwaar mogelijk belasten van de Nederlandse industrie nu opeens spreken over het belang van een ‘gelijk speelveld’; het kan verkeren in de politiek. 


Ik loop lang genoeg mee in Den Haag om me te realiseren dat is dit hoe de politiek functioneert. Het gaat om het winnen van stemmen en zetels met het optimaal inspelen op de publieke opinie van vandaag en het onderliggende sentiment. Beide zijn zo veranderlijk als het weer en afhankelijk van beeldvorming en actuele gebeurtenissen. Dat betekent dan ook dat bij een volgende kabinetsformatie de koers zomaar weer volledig kan omslaan. Vandaag draait de politiek maatregelen terug om de industrie lucht te geven, morgen worden dezelfde bedrijven misschien weer extra belast in naam van vergroening. Zo schieten we van het ene uiterste naar het andere, zonder echt richting te kiezen of door te pakken. Voor de industrie betekent dat onzekerheid, voor het klimaat betekent het stilstand. Op deze manier bereiken we precies niets. 


Groene industriepolitiek is wat mij betreft hard nodig. Maar dan moeten we in Nederland wel durven kiezen voor een lange termijn koers. Niet dat gemakzuchtige idee dat we sommige industrieën dan ‘maar beter kunnen afbouwen’, of het dogma dat er voor bepaalde sectoren ‘geen publiek geld’ beschikbaar mag zijn. Juist dat soort frames hebben veel noodzakelijke stappen jarenlang vertraagd. Nog steeds zijn er opvallend genoeg ngo’s die zich verzetten tegen CCS, terwijl die technologie bijna de helft van de CO₂-reductie in de industrie mogelijk moet maken. Dat soort reflexen helpt ons niet vooruit. 


Nederland heeft een beperkte schaal en industrie die kwetsbaar is voor internationale concurrentie. Toch zijn er gebieden waarop we echt uitblinken. We hebben een unieke locatie, met een energie-intensieve industrie die dicht op elkaar zit met verduurzamingsopties voor de deur zoals wind offshore en opslag van CO2. Fatih Birol, directeur van het Internationaal Energieagentschap, gaf daar in 2019 al een duidelijke boodschap over tijdens een bijeenkomst van CIEP: Europa, en zeker Nederland, moet vol inzetten op offshore wind en CCS. Dat doen we heus in Nederland, maar daar mag best een schepje bovenop als je het mij vraagt.  


Geef ruim baan voor die keuzes in Nederland. Dat vereist wel dat de klem van het nationale klimaatdoel wordt losgelaten. Dyonne Rietveld van Uniper was één van de weinigen die dat onlangs hardop durfde te zeggen in een interview met Change Inc. Ik ben het daar volledig mee eens, juist omdat ik een groot voorstander ben van (industriële) CO2- reductie. Zolang Nederland vasthoudt aan een nationaal doel dat bovenop de Europese norm ligt, blijft de lat voor de industrie hier onhaalbaar hoog. Steeds meer emissies vallen onder ETS 1 en 2. Dat zal de meeste mensen niets zeggen, maar het betekent dat 94% van onze emissies vallen onder Europees klimaatbeleid. Beide systemen zorgen ervoor dat rond 2040 de emissies van die sectoren 0 zijn. Dus dan het is ook volstrekt logisch dat we voor industrie en energie – en via ETS 2 ook mobiliteit en gebouwde omgeving – aansluiten bij Europees beleid zoals alle andere landen dat doen. 


Een apart Nederlands doel voor de industrie naast het ETS zorgt voor hogere kosten voor de industrie. Bovendien is het percentage dat door de industrie in Nederland gehaald moet worden voor 2030 onrealistisch. Via de Europese route zijn die doelen wel haalbaar. Onrealistische doelen zorgen er niet voor dat de noodzakelijke transitie sneller gaat, ze blokkeren die juist. Realistische keuzes maken en inzetten op waar we echt sterk in zijn: dát is de route vooruit. 


Misschien nog even voor de zekerheid; ik pleit er zeker niet voor dat we onze voet van het klimaatgaspedaal halen. Een extra Nederlandse opgave naast het Europese beleid kan, maar doe dit wel op een manier die goed bij Nederland past. Voor wind offshore en CCS hebben we voldoende schaal en de perfecte ligging. Als we daarop inzetten, met verstand en toewijding, dan komt hopelijk de positieve mojo weer terug. Aan de politiek om daar echt goed naar te kijken in plaats van lippendienst te bewijzen. De Nederlandse industrie en het klimaat vragen erom. 


 
 
 

Comments


bottom of page